Het begon allemaal in het tweede leerjaar toen de onderpastoor de klassen afliep om te vragen wie er in de dekenale kerk misdienaar wilde worden. Eerst zag ik het niet zo zitten maar toen ik hoorde dat je voor een huwelijksmis of begrafenis de klas mocht verlaten was ik direct kandidaat. De volgende vrije woensdag was ik samen met andere beginnende misdienaars ijverig Latijnse woordjes en zinnen aan het opdreunen zoals: ‘Dominus vobiscum, et cum spiritu tuo’ (De Heer zij met u, en met uw geest). Onze tong lag in een knoop door die Latijnse
woorden waar we niets van begrepen maar we bleven ijverig oefenen tot we alles onder de knie hadden. Na enkele weken oefenen in het catechese zaaltje mochten we aan het echte werk beginnen, oefenen in de kerk. Netjes achter elkaar, met gevouwen handen moesten we vanuit de sacristie de kerk binnenlopen. De priester stond toen nog met de rug naar zijn parochianen, gescheiden door de communiebank. Wij moesten op onze blote knieën op de koude trappen neerknielen, tussen de communiebank en de priester. Een oudere misdienaar leerde ons hoe en wanneer we het belletje moesten rinkelen, wanneer we het missaal moesten verplaatsen, knielen, opstaan, weer knielen, de kannetjes met water en wijn aanreiken, de bonnet (hoedje) van de pastoor aannemen en dichtvouwen, na de mis deze weer openklappen en aanreiken…
Na enkele weken waren we eindelijk klaargestoomd om onze eerste mis te dienen. Voor de mis kregen we van de koster nog een rode toga met daarboven op een superplie, een wit linnen hemd met kant afgezoomd, dat reikte tot aan de knieën. Nu begon ik me toch echt een hele pief te vinden.
De eerste echte misviering die ik als misdienaar mocht meemaken verliep evenwel niet zo vlekkeloos. Een aantal Latijnse teksten was ik vergeten, de pastoor bromde dat hij water moest hebben en het 3e belgerinkel kwam te laat maar die foutjes zagen de parochianen niet en ik blikte daarom over de communiebank trots de kerk in. Van de andere misdienaars leerde ik al snel om van de wijn te proeven die er nog over was in het kannetje na de misviering of gewoon rechtstreeks van de fles een slok te nemen. De rode wijn van meneer pastoor was beslist geen goede Spaanse wijn, in mijn herinneringen smaakte hij naar een zuur drankje maar spannend bleef het wel, de koster kon je altijd betrappen.
En dan kwam eindelijk de tijd waarom ik misdienaar was geworden; de begrafenissen en de huwelijksmissen. Ik mocht dan al één uur voor de mis de klas verlaten om op tijd in de kerk te zijn. Tijdens de inzegening van het huwelijk moesten de misdienaars naast de pastoor staan, eentje om het schaaltje met ringen vast te houden en de andere om het wijwatervat met kwispel bij te houden. Altijd leuk om de kwispel zo diep mogelijk in het wijwatervat te steken zodat bij het zegenen van de ringen ook de bruid en bruidegom een flinke klets water over zich heen kregen met een boze blik van de pastoor als gevolg. Na de huwelijksmis legde de bruidegom op het schaaltje van de ringen een ‘vrije gift’ voor de misdienaars. Deze fooi moesten we wel aan de pastoor afgeven die ze bewaarde voor de jaarlijkse reis met alle misdienaars. Nog leuker vonden we de begrafenissen. Van de droefheid van de kerkgangers hadden we weinig besef. Voor deze gelegenheid kregen we een zwarte toga aangepast. Tijdens deze diensten moesten we samen met de pastoor met een groot houten kruis naar de inkom van de kerk gaan om de kist met de overledenen op te halen. Alle aanwezigen zagen dan hoe belangrijk je wel was.
De drie plechtige missen met Pasen en Kerstmis waren een heel spektakel. Behalve drie pastoors waren er meestal 9 misdienaars. De ceremonie met het wierookvat had altijd mijn aandacht. Eerst in de sacristie de houtskool aansteken, blazen tot er vuur in kwam en dan een flinke schep wierook. Dan de bovenkant van de ketting met je linkerhand
vastnemen en met je rechterhand flink met het vat zwaaien. De grote misdienaars konden het vat helemaal ronddraaien. Ik heb het één keer geprobeerd met gevolg dat de houtskool en wierook uit het vat viel. De brandplekken op het tapijt waren jaren nadien nog zichtbaar.
Aan mijn taak als misdienaars kwam een einde toen ik enkele maanden voor mijn plechtige communie de mis van 7 uur ‘s ochtends moest dienen. Juist die dag lag er een flink pak sneeuw en ik oversliep me. Even na 8 uur kwam ik dan ook nog eens te laat voor de catechese. Wanneer ik me bij de pastoor-deken verontschuldigde dat ik me had overslapen kreeg ik als antwoord ‘In dienst van God moet je je niet overslapen’ gevolgd door een flink mep tegen mijn oor zodat ik tussen de meisjes van de tweede rij neerviel. Als straf moest ik dan nog één uur op mijn knieën in de hoek van het catechese zaaltje zitten.
De dag nadien ben ik bij de onderpastoor mijn ontslag als misdienaar gaan aanbieden…